Een concert van The Wombats is het beste anti-depressivum
‘Let’s dance to Joy Division’ is de rammelgitaarhit uit 2007 waarmee The Wombats doorbraken en die sindsdien gebruikt wordt om hen te omschrijven. Maar echt representatief is dat allang niet meer. En op zondag 8 november is het publiek dat naar ‘t Paard van Troje komt grotendeels te jong om Joy Division überhaupt te kennen. Selfies en smartphones domineren de Grote Zaal, die dit keer niet helemaal is uitverkocht, iets wat de band uit Liverpool in 2011 wel lukte.
Voorprogramma Kid Astray is een uitstekende publieksopwarmer met zijn funky midtempo sound. Laidback en dansbaar tegelijk, met lekker puntig baswerk en een enthousiaste uitstraling. Het Noorse gezelschap heeft de kunst goed afgekeken bij Phoenix en daar een vleugje meer pit aan toegevoegd. Hoewel het erg lekker klinkt, begint het na een paar nummers toch wat te kabbelen door een gebrek aan sterk songmateriaal. Wanneer ‘No easy way out’ wordt aangekondigd als een samenwerking met Wombats-bassist Tord Øverland Knudsen, laten ze de kans om hem live te laten meespelen onbenut. Voorlopig is de jonge band nog wel even op z’n plaats in het voorprogramma van grotere acts, maar met wat interessantere liedjes zou Kid Astray snel volwassen kunnen worden.
Dan de dertigers van The Wombats. In welk hokje zullen we ze eens stoppen: studentikoze indierock of gelikte meeblèrpop? Afgaand op hun uiterlijk en debuutalbum past dat eerste label het beste, maar gaandeweg is het drietal steeds meer opgeschoven richting een commerciëlere sound die bewust gecreëerd lijkt te zijn voor mainstreamsucces en grote festivalmenigtes. Zelfs de inhoud van de teksten schept verwarring: op het eerste gehoor zijn het spitsvondige liedjes over liefde en onzekerheid, waarin vooral een wat jeugdiger publiek zich zal herkennen. Maar de cynische toon van zanger Matthew Murphy, die met een zware depressie kampte, geeft toch een wat bittere smaak aan de verder zoete nummers. Dat hij constant dodelijk verveeld de zaal in kijkt, helpt ook niet echt.
Toch is het moeilijk om deze show als deprimerend te ervaren. ‘Give me a try’ vormt het startschot van een hele reeks voltreffers die luidkeels wordt meegezongen. ‘Be your shadow’, ‘Your body is a weapon’, ‘Emoticons’ en ‘Techno-fan’ laten al snel voorin de zaal een moshpit ontstaan. En bassist Tord is zo beweeglijk dat hij door een denkbeeldig elastiek over het podium lijkt te worden gekatapulteerd. De drums, bas en gitaar staan wat harder dan de zang en synths, maar dat is niet zo erg voor een publiek dat de melodie en tekst uit het hoofd kent.
Ter gelegenheid van dit concert in ‘The Horse’ heeft drummer Dan Haggis een mop over een paard en daarna gaat het in draf weer verder met de rest van de set. Van alledrie de albums wordt materiaal gespeeld, maar het meeste is toch afkomstig van het dit jaar verschenen ‘Glitterbug’, dat geproduceerd werd door Mark Crew, die ook met Bastille werkte. En dat hoor je.
Een tikkie schizofreen is het allemaal wel; want is dit niet gewoon een overgeproduceerde popband met een alternatief imago? Who cares. Iedereen (behalve misschien Matthew Murphy) heeft een leuke avond. ‘Let’s dance to Joy Division’ mag dan een plichtmatige afsluiter zijn, maar de laatste woorden geven wel het juiste gevoel weer: ‘But we’re so happy, yeah we’re so happy’.